Initiatievoormiddag Franciscus en de sultan: een terugblik
0p zaterdag 1 december vonden leerkrachten, interreligieuze basiswerkers, vrijwilligers en andere geïnteresseerden elkaar in Antwerpen voor een initiatievoormiddag rond Franciscus en de sultan.
Alleen al het feit dat we met een veertigtal personen samen waren om stil te staan bij een ontmoeting die 800 jaar eerder plaatsvond, toont hoezeer Franciscus blijft inspireren. Hij was als westerse christelijke heilige een pionier op het vlak van interreligieuze ontmoeting, vertelt Capucijn Kenny Brack.
Het werd een boeiende voormiddag met ruimte voor uitwisseling en gesprek. Het was bemoedigend te ervaren dat zoveel mensen zich positief engageren voor meer dialoog en medemenselijkheid. In wat volgt een korte terugblik op de inhoudelijke bijdrages.
Historisch kader (Barbara Mertens, TAU)
De ontmoeting van Franciscus met de sultan spreekt tot de verbeelding. Dat is vandaag de dag zo, maar dat was ook vroeger zo.
Tijdgenoten van Franciscus, van kruistochtprediker Jacob van Vitry tot medebroeders Thomas van Celano en de H. Bonaventura, geven elk een eigen relaas van de ontmoeting. Sommige getuigen wilden de heiligheid van Franciscus benadrukken, anderen zijn al dan niet succesvolle prediking onder de moslims, nog anderen dichtten Franciscus een vurig verlangen naar de marteldood toe.
In de bredere maatschappelijke context van de kruistochten en van de oproep van paus Innocentius III om massaal ten strijde te trekken tegen 'het beest' van de Islam, licht de ontmoeting bijzonder op. Alleen al het feit op zich dat Franciscus ongewapend de oversteek maakte van het kamp van de kruisvaarders naar het kamp van de sultan om met hem in gesprek te gaan, getuigt van een radicaal andere ingesteldheid. Franciscus durfde tegen de cyclus van geweld van zijn tijd in te gaan. Maar ook de sultan, die een erg tolerant en vredelievend man bleek te zijn, getuigde van een grote zin voor menselijkheid. Dat blijkt uit de verschillende vredesvoorstellen die hij deed, maar ook uit zijn vaderlijke zorg voor de kruisvaarders wanneer ze in hun optocht naar Caïro finaal het onderspit delfden. Franciscus nam het initiatief voor de ontmoeting, maar de sultan bepaalde de afloop.
Dat de ontmoeting constructief en vruchtbaar geweest is, blijkt uit de historische gevolgen ervan. De Franciscanen kregen in die periode immers een vrijgeleide om kloosters en gemeenschappen te stichten in Egypte en het Heilig Land. En tegelijkertijd werden ze de bewaarders van de christelijke Heilige plaatsen in Jeruzalem. In zijn geschriften ten slotte verwijst Franciscus nergens rechtstreeks naar de ontmoeting, maar in de voorlopige regelredactie lezen we het advies dat de broeders die onder de 'Saracenen' gingen leven meekregen. Wat vond Franciscus belangrijk om mee te geven aan de broeders die na hem richting de moslimlanden trokken?
Ver weg van het toen heersende kruistochtendiscours worden de broeders aangeraden om geen woordenstrijd of conflicten aan te gaan maar elk menselijk schepsel onderdanig te zijn. Franciscus vond dus in de moslims zijn gelijke, zijn medemens. Alleen als de broeders zien dat het God behaagt, mogen ze het woord van God verkondigen. Geen geweld dus of dwang, maar in de tijd durven staan om een gunstig klimaat van ontvankelijkheid af te wachten. In de brieven die Franciscus na 1219 begon te schrijven, komt ook zijn verlangen naar een universeel broederschap naar voren: "Dat op iedere gebedstijd en wanneer de klokken luiden heel het volk over heel de aarde steeds lof en dank brengt aan de almachtige God".
Uit de voorlopige regel en de brieven blijkt, dat de broeders 'de andere' op een manier benaderden die afwijkt van de grote bekeringsdrift die vele kruistochtpredikers in die tijd in de greep hield. Waar ze ook kwamen, getuigden de broeders van hun christen zijn vooreerst door hun manier van zijn en leven. Het zielenheil van 'de andere' lieten ze aan God zelf over.
Mystieke duiding van de ontmoeting (André Jansen, o.f.m.)
Karl Rahner stelde: “De toekomstige christen zal een mysticus zijn, of hij zal geen christen zijn” De mystieke dimensie is meer aanwezig in het leven van elke dag dan we vaak vermoeden, ook in de ontmoeting. Dag Hammarsköld ontwaart hoe het ego slechts een kleed is dat door het oordeel van anderen bepaald wordt. Zonder dat kleed, zonder ego, is de mens naakt maar onkwetsbaar en vrij!
Veel wordt helder met het onderscheid dat de Franse psychoanalyticus Jacques Lacan's maakt tussen het imaginaire en het symbolische. Vertrekkend van de parabel van het Laatste Oordeel (Mt 25, 31-46) wordt duidelijk dat het er niet om gaat dat je iets goeds gedaan hebt. Maar wel wat de intentie is van waaruit je iets goeds doet. Als de vragen "wat heb ik eraan?', "heb ik kansen gemist?" of "had ik dit moeten doen?" opwellen, dan bevinden we ons op het imaginaire niveau. Onze goedheid keert dan terug naar onszelf. We willen een goed kleed, een goed beeld van en voor onszelf opbouwen. Diegene die het goede doet zonder bijgedachten over imago en dus zonder enige terugkeer naar zichzelf, bevindt zich op het symbolische niveau. De goedheid komt dan voort uit pure spontaneïteit, uit louter mededogen. Toeval speelt dan een belangrijke rol. Enkel zo kunnen we echt bij de noodlijdende aanwezig zijn.
In relaties en ontmoetingen kunnen we - nog steeds volgens Lacan - op twee manieren aanwezig zijn, nl. duaal en triadisch. Het imaginaire niveau is duaal. Je richt je tot de ander via een voorstelling of een beeld, vanuit het verlangen dat beeld te bevestigen. Op die manier wil het 'ik' zijn positie versterken. Bij een triadische houding kan het 'ik' voorbij gaan aan zijn voorstelling van de ander en deze overstijgen, waardoor de ander in zijn andersheid oplicht. Het 'ik' kijkt dan voorbij het beeld van 'de ander' naar de ander die 'de ander' blijft. In plaats van louter een reflectie van het eigen systeem te zien, licht het mysterie van de ander dan op.
Het ik overstijgt in dit geval ook zichzelf door zichzelf als een symbool te beleven, door zich vrij te maken van beelden en identificaties. Als we overgaan van het imaginaire naar het symbolische niveau, verandert er iets in de mens volgens Lacan. Ons 'weten' verandert in een 'niet-wetend-weten', nl. het besef dat ik de ander niet kan vast-grijpen of be-grijpen. Ons 'doen' verandert dan in een 'mogen', wars van elke prestatiemoraal. Ons 'willen' verandert in 'de wil geschiedt in mij', de wil die in ons gebeurt, die ons overkomt. Vanuit je binnenste, vanuit het symbolische doe je het spontaan als de mogelijkheid zich 'toevallig' aandient. Onze authenticiteit ontstaat juist daar waar we onszelf overstijgen.
Terug naar Franciscus nu. Wanneer deze in zijn testament schrijft over zijn ontmoeting met de melaatse, vertelt hij hoe hij hem barmhartigheid bewezen heeft. Dit brengt ons bij de parabel van de barmhartige Samaritaan waar Jezus de vraag van de wetgeleerde "wie is mijn naaste?" onderuit haalt, en een andere wezenlijke vraag naar voren schuift: "van wie ben ik de naaste geworden?". Ook hier speelt toeval een belangrijke rol. Wie kwam ik 'toevallig' op mijn weg tegen? En naaste in het Hebreeuws heeft meer de betekenis van "gelijke", iemand die is zoals jij. Een mensen-genoot dus. Wie herken is als mijn naaste, als mijn gelijke, als mijn mensen-genoot?
En daar draait het om in de ontmoeting van Franciscus met de sultan. Ze hebben elkaar ontmoet en (h)erkend als mensen-genoten.
Slotwoord (Jo Hanssens)
In zijn slotwoord wees Jo Hanssens van Pax Christi Vlaanderen erop dat ontmoeting niet begint bij spreken en luisteren, maar bij onze manier van kijken. Als we met liefde en mededogen, met een open hart naar de ander kijken, en vervolgens op een geweldloze manier met hem in gesprek gaan, kunnen muren weer bruggen worden naar elkaar toe.
Ontmoeten doet ertoe, was enkele jaren geleden ook het thema van de Vlaamse Vredesweek. Echt ontmoeten schept iets nieuws, echt ontmoeten sticht vrede. (Lees hier het volledige slotwoord van Jo Hansen)
Alleen al het feit dat we met een veertigtal personen samen waren om stil te staan bij een ontmoeting die 800 jaar eerder plaatsvond, toont hoezeer Franciscus blijft inspireren. Hij was als westerse christelijke heilige een pionier op het vlak van interreligieuze ontmoeting, vertelt Capucijn Kenny Brack.
Het werd een boeiende voormiddag met ruimte voor uitwisseling en gesprek. Het was bemoedigend te ervaren dat zoveel mensen zich positief engageren voor meer dialoog en medemenselijkheid. In wat volgt een korte terugblik op de inhoudelijke bijdrages.
Historisch kader (Barbara Mertens, TAU)
De ontmoeting van Franciscus met de sultan spreekt tot de verbeelding. Dat is vandaag de dag zo, maar dat was ook vroeger zo.
Tijdgenoten van Franciscus, van kruistochtprediker Jacob van Vitry tot medebroeders Thomas van Celano en de H. Bonaventura, geven elk een eigen relaas van de ontmoeting. Sommige getuigen wilden de heiligheid van Franciscus benadrukken, anderen zijn al dan niet succesvolle prediking onder de moslims, nog anderen dichtten Franciscus een vurig verlangen naar de marteldood toe.
In de bredere maatschappelijke context van de kruistochten en van de oproep van paus Innocentius III om massaal ten strijde te trekken tegen 'het beest' van de Islam, licht de ontmoeting bijzonder op. Alleen al het feit op zich dat Franciscus ongewapend de oversteek maakte van het kamp van de kruisvaarders naar het kamp van de sultan om met hem in gesprek te gaan, getuigt van een radicaal andere ingesteldheid. Franciscus durfde tegen de cyclus van geweld van zijn tijd in te gaan. Maar ook de sultan, die een erg tolerant en vredelievend man bleek te zijn, getuigde van een grote zin voor menselijkheid. Dat blijkt uit de verschillende vredesvoorstellen die hij deed, maar ook uit zijn vaderlijke zorg voor de kruisvaarders wanneer ze in hun optocht naar Caïro finaal het onderspit delfden. Franciscus nam het initiatief voor de ontmoeting, maar de sultan bepaalde de afloop.
Dat de ontmoeting constructief en vruchtbaar geweest is, blijkt uit de historische gevolgen ervan. De Franciscanen kregen in die periode immers een vrijgeleide om kloosters en gemeenschappen te stichten in Egypte en het Heilig Land. En tegelijkertijd werden ze de bewaarders van de christelijke Heilige plaatsen in Jeruzalem. In zijn geschriften ten slotte verwijst Franciscus nergens rechtstreeks naar de ontmoeting, maar in de voorlopige regelredactie lezen we het advies dat de broeders die onder de 'Saracenen' gingen leven meekregen. Wat vond Franciscus belangrijk om mee te geven aan de broeders die na hem richting de moslimlanden trokken?
Ver weg van het toen heersende kruistochtendiscours worden de broeders aangeraden om geen woordenstrijd of conflicten aan te gaan maar elk menselijk schepsel onderdanig te zijn. Franciscus vond dus in de moslims zijn gelijke, zijn medemens. Alleen als de broeders zien dat het God behaagt, mogen ze het woord van God verkondigen. Geen geweld dus of dwang, maar in de tijd durven staan om een gunstig klimaat van ontvankelijkheid af te wachten. In de brieven die Franciscus na 1219 begon te schrijven, komt ook zijn verlangen naar een universeel broederschap naar voren: "Dat op iedere gebedstijd en wanneer de klokken luiden heel het volk over heel de aarde steeds lof en dank brengt aan de almachtige God".
Uit de voorlopige regel en de brieven blijkt, dat de broeders 'de andere' op een manier benaderden die afwijkt van de grote bekeringsdrift die vele kruistochtpredikers in die tijd in de greep hield. Waar ze ook kwamen, getuigden de broeders van hun christen zijn vooreerst door hun manier van zijn en leven. Het zielenheil van 'de andere' lieten ze aan God zelf over.
Mystieke duiding van de ontmoeting (André Jansen, o.f.m.)
Karl Rahner stelde: “De toekomstige christen zal een mysticus zijn, of hij zal geen christen zijn” De mystieke dimensie is meer aanwezig in het leven van elke dag dan we vaak vermoeden, ook in de ontmoeting. Dag Hammarsköld ontwaart hoe het ego slechts een kleed is dat door het oordeel van anderen bepaald wordt. Zonder dat kleed, zonder ego, is de mens naakt maar onkwetsbaar en vrij!
Veel wordt helder met het onderscheid dat de Franse psychoanalyticus Jacques Lacan's maakt tussen het imaginaire en het symbolische. Vertrekkend van de parabel van het Laatste Oordeel (Mt 25, 31-46) wordt duidelijk dat het er niet om gaat dat je iets goeds gedaan hebt. Maar wel wat de intentie is van waaruit je iets goeds doet. Als de vragen "wat heb ik eraan?', "heb ik kansen gemist?" of "had ik dit moeten doen?" opwellen, dan bevinden we ons op het imaginaire niveau. Onze goedheid keert dan terug naar onszelf. We willen een goed kleed, een goed beeld van en voor onszelf opbouwen. Diegene die het goede doet zonder bijgedachten over imago en dus zonder enige terugkeer naar zichzelf, bevindt zich op het symbolische niveau. De goedheid komt dan voort uit pure spontaneïteit, uit louter mededogen. Toeval speelt dan een belangrijke rol. Enkel zo kunnen we echt bij de noodlijdende aanwezig zijn.
In relaties en ontmoetingen kunnen we - nog steeds volgens Lacan - op twee manieren aanwezig zijn, nl. duaal en triadisch. Het imaginaire niveau is duaal. Je richt je tot de ander via een voorstelling of een beeld, vanuit het verlangen dat beeld te bevestigen. Op die manier wil het 'ik' zijn positie versterken. Bij een triadische houding kan het 'ik' voorbij gaan aan zijn voorstelling van de ander en deze overstijgen, waardoor de ander in zijn andersheid oplicht. Het 'ik' kijkt dan voorbij het beeld van 'de ander' naar de ander die 'de ander' blijft. In plaats van louter een reflectie van het eigen systeem te zien, licht het mysterie van de ander dan op.
Het ik overstijgt in dit geval ook zichzelf door zichzelf als een symbool te beleven, door zich vrij te maken van beelden en identificaties. Als we overgaan van het imaginaire naar het symbolische niveau, verandert er iets in de mens volgens Lacan. Ons 'weten' verandert in een 'niet-wetend-weten', nl. het besef dat ik de ander niet kan vast-grijpen of be-grijpen. Ons 'doen' verandert dan in een 'mogen', wars van elke prestatiemoraal. Ons 'willen' verandert in 'de wil geschiedt in mij', de wil die in ons gebeurt, die ons overkomt. Vanuit je binnenste, vanuit het symbolische doe je het spontaan als de mogelijkheid zich 'toevallig' aandient. Onze authenticiteit ontstaat juist daar waar we onszelf overstijgen.
Terug naar Franciscus nu. Wanneer deze in zijn testament schrijft over zijn ontmoeting met de melaatse, vertelt hij hoe hij hem barmhartigheid bewezen heeft. Dit brengt ons bij de parabel van de barmhartige Samaritaan waar Jezus de vraag van de wetgeleerde "wie is mijn naaste?" onderuit haalt, en een andere wezenlijke vraag naar voren schuift: "van wie ben ik de naaste geworden?". Ook hier speelt toeval een belangrijke rol. Wie kwam ik 'toevallig' op mijn weg tegen? En naaste in het Hebreeuws heeft meer de betekenis van "gelijke", iemand die is zoals jij. Een mensen-genoot dus. Wie herken is als mijn naaste, als mijn gelijke, als mijn mensen-genoot?
En daar draait het om in de ontmoeting van Franciscus met de sultan. Ze hebben elkaar ontmoet en (h)erkend als mensen-genoten.
Slotwoord (Jo Hanssens)
In zijn slotwoord wees Jo Hanssens van Pax Christi Vlaanderen erop dat ontmoeting niet begint bij spreken en luisteren, maar bij onze manier van kijken. Als we met liefde en mededogen, met een open hart naar de ander kijken, en vervolgens op een geweldloze manier met hem in gesprek gaan, kunnen muren weer bruggen worden naar elkaar toe.
Ontmoeten doet ertoe, was enkele jaren geleden ook het thema van de Vlaamse Vredesweek. Echt ontmoeten schept iets nieuws, echt ontmoeten sticht vrede. (Lees hier het volledige slotwoord van Jo Hansen)