de keuze van André - het prunusboompje
Het prunusboompje heeft zich lang bedacht
eer het zijn tere bloesem durfde wagen aan wind en zonneschijn en regenvlagen … Toen vlijden na een zachte voorjaarsnacht luchtige vlokken rose lentesneeuw zich licht en speels tegen de argeloze, ontroerende naakte takken van het broze geschetste boompje. – Een verraste spreeuw bracht zijn saluut, eerbiedig en devoot aan zoveel vlinderlichte gratie. Toen braken ook de mussen in de goot los in een schorre, juichende ovatie. Het jonge prunusboompje bloosde schuchter. Ik hield mijn adem in en zag het aan. Ik voelde mij oningewijd en nuchter, beschaamd en onvergefelijk profaan. Hanny Michaelis |
In dit coronavirusjaar hebben we wellicht met een andere blik gekeken naar het ontluiken van de lente. Onze buren hebben een grote magnolia-boom, die, ondanks de koude maand maart, niet kon wachten en op enkele dagen tijd openbarstte in gejuich van wit en roze. Zo niet het prunusboompje. Je moet goed opletten om de eerste schuchtere kleur tussen de dorre takken te zien. Je was zo gewoon die dode takken te zien als zwarte halen in een schetsboek. Maar opeens: er is kleur! Er is leven! Er is nieuw begin!
Heel het gedicht wordt gedragen door die verrassing. Verrukking mag je hier wel zeggen. In die verrukking ontspringt mee, bijna ongemerkt en vanzelfsprekend, een gevoelen van het sacrale. Eerst bij de spreeuw, die eerbiedig en devoot groet. Maar als de kijkende en verraste mens meer bewust naar zichzelf kijkt, dient het sacrale zich bij hem aan in het tegenovergestelde: het profane. Hij voelt zich buitenstaander, maar tegelijk beschaamd. Beschaamd om zijn nuchterheid, die eerder blindheid is. In die zin is er in hem tegelijk de oproep en het heimwee om ‘binnenstaander’ te worden. Of nog beter, om binnen te treden in een geheim. De oningewijde verlangt naar een inwijding, naar een plechtig mogen binnentreden in een heilige ruimte, die het prunusboompje bij hem wakker roept. Deze ruimte is de plek van de zuivere oorsprong, van beginnen, van steeds opnieuw beginnen. De ‘sprong’ van de lente (in ’t Engels ‘spring’!) roept in hem wakker de oer-sprong, die wij allen als diepe herinnering in ons dragen, maar waar we in het dagelijks leven nuchter aan voorbij lopen.
Vooral mooi in dit gedicht vind ik hoe de drie laatste verzen in een soort climax afdalen, trede voor trede naar beneden, oningewijd, nuchter, beschaamd, onvergefelijk, naar het slotwoord ‘profaan’. Verder af kan niet. Het is alsof het gedicht hier in het slot valt. Maar door dit slotwoord komt het tegenovergestelde scherper naar voor. Je kunt de drie laatste verzen ook lezen in een soort spiegelschrift, als een omhoog stappen of naderbij komen, trede per trede naar boven, dichteerbij, ingewijd, ziende, fier, gave, uiteindelijk dichtbij het ‘heiligdom’, naar de kern van alle dingen, die is ‘stil en eindeloos’. (F. Timmermans).
André Jansen o.f.m.
Heel het gedicht wordt gedragen door die verrassing. Verrukking mag je hier wel zeggen. In die verrukking ontspringt mee, bijna ongemerkt en vanzelfsprekend, een gevoelen van het sacrale. Eerst bij de spreeuw, die eerbiedig en devoot groet. Maar als de kijkende en verraste mens meer bewust naar zichzelf kijkt, dient het sacrale zich bij hem aan in het tegenovergestelde: het profane. Hij voelt zich buitenstaander, maar tegelijk beschaamd. Beschaamd om zijn nuchterheid, die eerder blindheid is. In die zin is er in hem tegelijk de oproep en het heimwee om ‘binnenstaander’ te worden. Of nog beter, om binnen te treden in een geheim. De oningewijde verlangt naar een inwijding, naar een plechtig mogen binnentreden in een heilige ruimte, die het prunusboompje bij hem wakker roept. Deze ruimte is de plek van de zuivere oorsprong, van beginnen, van steeds opnieuw beginnen. De ‘sprong’ van de lente (in ’t Engels ‘spring’!) roept in hem wakker de oer-sprong, die wij allen als diepe herinnering in ons dragen, maar waar we in het dagelijks leven nuchter aan voorbij lopen.
Vooral mooi in dit gedicht vind ik hoe de drie laatste verzen in een soort climax afdalen, trede voor trede naar beneden, oningewijd, nuchter, beschaamd, onvergefelijk, naar het slotwoord ‘profaan’. Verder af kan niet. Het is alsof het gedicht hier in het slot valt. Maar door dit slotwoord komt het tegenovergestelde scherper naar voor. Je kunt de drie laatste verzen ook lezen in een soort spiegelschrift, als een omhoog stappen of naderbij komen, trede per trede naar boven, dichteerbij, ingewijd, ziende, fier, gave, uiteindelijk dichtbij het ‘heiligdom’, naar de kern van alle dingen, die is ‘stil en eindeloos’. (F. Timmermans).
André Jansen o.f.m.