Als minderbroeder de beproeving in ...
Het was voor Franciscus telkens een grote vreugde als de broeders vanuit heel Europa samenkwamen in Portiuncula voor het jaarlijks kapittel. Ervaringen werden uitgewisseld en nieuwe lijnen voor een concreet evangelisch leven vastgelegd.
Vandaag beleven wij overal in de wereld de gevolgen van het coronapandemie. Hoe zou Franciscus gereageerd hebben, wanneer zijn broeders hem op het Pinksterkapittel kwamen vertellen dat in de landen waar ze geweest waren, een besmettelijk en dodelijke virus was uitgebroken? Heel concrete antwoorden vinden we natuurlijk niet in zijn geschriften: er was ten tijde van Franciscus geen pest. Maar toch kunnen wij leren uit zijn teksten hoe hij zijn broeders een evangelische levenswijze voorhoudt in stormachtige tijden van crisis en beproeving. Vanuit zijn charisma verduidelijkte Franciscus de ware houding van een ‘mindere broeder’.
Een zorgzame broeder
De levenswijze van de broeders was soms hard. Weinig bestand tegen de kou en het ruwe weer, werden sommigen ziek op hun prediktochten. Op het kapittel vroegen ze aan Franciscus wat ze dan moesten doen. Na onderling overleg gaf Franciscus hun toen deze raad die hij in de regel liet opnemen: ‘Als een van de broeders ziek wordt, moeten de andere broeders hem verzorgen zoals zij zelf verzorgd zouden willen worden’ (2RegMB 6,7-9).
Hij had hen op het hart gedrukt dat ze elkaar als huisgenoten moesten bejegenen, overal waar ze elkaar tegenkwamen. Hij had het met zijn vader anders meegemaakt. Die had hem niet begrepen in zijn levenswijze en wilde hem forceren, maar dat lukte niet. Zijn moeder was hem genegen en behandelde hem op een zachtmoedige en vredevolle manier.
Hij herinnerde zich de handelwijze van zijn moeder in die moeilijke tijd. Daarom zei hij aan zijn broeders: ‘De een mag gerust aan de ander zijn nood bekend maken. Een moeder draagt zorg voor haar kinderen. Zo moeten jullie voor elkaar nog meer zorg dragen, omdat jullie geestelijke broeders van elkaar zijn. Wees voor elkaar als goede en liefdevolle huisgenoten’.
Graag vertelde hij hen hoe het was gegaan, toen hij voor de eerste keer een melaatse had ontmoet. Dat was nog in de tijd dat hij zoekend was en niet wist wat hij met zijn leven aan moest. Hij had al vurig gebeden in het kerkje van San Damiano, maar er daagde geen licht. Toen gebeurde het.
In de buurt van Assisi kwam hij een melaatse tegen. Waarschijnlijk kwam hij uit de leprozerij van San Lazzaro, waar hij levenslang, tot aan zijn dood, in quarantaine, afgesloten was van de bewoonde wereld, een levende dode. Franciscus begreep zelf niet hoe het gebeurde, maar hij ging recht op de melaatse af, gaf hem wat geld en kuste zijn hand. Ineens vloeide er een intense zoetheid door zijn lijf. De melaatse bracht de ommekeer. Voortaan zou hij hen als zijn broeders beschouwen. Wat bitter was, werd zoet (Testament).
Een meelevende broeder
In de kapittelbijeenkomsten moest Franciscus constateren dat zijn broeders zwakke mensen waren. Niets menselijks was hen vreemd. Zo hoorde hij verhalen uit landen buiten Umbrië, over heersers die hun grootheid en macht toonden. De mensen voelden zich klein en weerloos tegenover hen. Hun leven was vaak broos en kwetsbaar, en door zonden geschonden en belast. En wanneer de broeders geconfronteerd werden met de zwakheden van hun naasten, hoe moeten ze dan reageren?
Daarop had Franciscus een kort en kernachtig antwoord: ‘Je bent een gezegende broeder, wanneer je je medemens in al zijn broosheid draagt zoals jij door hem gedragen wilt worden, als jij in een zelfde situatie verkeert’ (Wijsheidsspreuk 18). De broeders proefden in die woorden mildheid en wijsheid. Voor Franciscus was zwakheid en ontoereikendheid van de ander geen reden om te berispen of zich te ergeren. In het meeleven schuilt een draagkracht die kwetsuren aanvaardt en daardoor dragelijk maakt.
Een broeder van vrede
Franciscus moet indruk gemaakt hebben met zijn evangelische vredegroet: ‘De Heer geve u vrede’. Van zijn broeders vraagt hij dat ze deze vredewens zouden uitspreken bij wijze van begroeting en dat zij zich als vredelievende en vredevolle mensen zouden gedragen. Maar waaraan kan de broeder weten of hij inderdaad een vredelievende broeder is en dat het niet blijft bij een vredegroet?
Wanneer ben je zelf een mens van vrede? Voor Franciscus is er maar één criterium: als je de vrede in je hart bewaart in kritieke omstandigheden. Het gaat om het verduren en verdragen in geduld en nederigheid van al wat tot frustratie leidt in je leven (Wijsheidsspreuk 13). Dit verduren omvat je hele persoon, je gemoed en je lichamelijke gesteltenis. Zo’n vrede kan de wereld je niet geven, naar het woord van Jezus. Een broeder kan die vrede niet zelf bemachtigen. Ze wordt hem gegeven ‘omwille van de liefde van onze Heer Jezus’.
Dit vredesprogramma van Franciscus is meer dan alleen een woord van vrede spreken. Het houdt allereerst in dat men zelf tot vrede is gekomen. Pas dan zal de vredesboodschap geen loos bericht zijn, maar een werkelijke oproep vanuit een eigen beleving en innerlijke gesteltenis. Franciscus had begrepen dat de echte vrede ontspringt aan een gelouterd hart dat de vuurproef van de beproeving heeft doorstaan. Iemand wiens hart gelouterd is, mag naar waarheid zeggen en schrijven: ‘Vrede en alle goeds’.
Tot slot
In de slotbladzijde van het boekje ‘De Nacht van de Poverello’ (p.96) verwoordt Eloi Leclerc de opdracht die Franciscus zijn broeders geeft om mensen van het evangelie te zijn: ‘De Heer heeft ons gezonden om mensen het Evangelie te brengen. Dat is hem zeggen: ook van jou houdt God. Dat is hem de goede boodschap melden. Je kan het niet zonder hem je vriendschap aan te bieden: een werkelijke en belangeloze vriendschap zonder neerbuigende vriendelijkheid. Onze vriendschap verwachten zij, een vriendschap die hun laat aanvoelen dat God van hen houdt en dat Jezus Christus hen verlost heeft’.
Een broeder van Franciscus is een broeder die zorg draagt voor wie hem is toevertrouwd, die een meevoelend hart heeft en leeft vanuit een innerlijke vrede. Zo’n broeder is een verhelderend licht in donkere dagen van quarantaine en crisis.
Klaas Blijlevens
Vandaag beleven wij overal in de wereld de gevolgen van het coronapandemie. Hoe zou Franciscus gereageerd hebben, wanneer zijn broeders hem op het Pinksterkapittel kwamen vertellen dat in de landen waar ze geweest waren, een besmettelijk en dodelijke virus was uitgebroken? Heel concrete antwoorden vinden we natuurlijk niet in zijn geschriften: er was ten tijde van Franciscus geen pest. Maar toch kunnen wij leren uit zijn teksten hoe hij zijn broeders een evangelische levenswijze voorhoudt in stormachtige tijden van crisis en beproeving. Vanuit zijn charisma verduidelijkte Franciscus de ware houding van een ‘mindere broeder’.
Een zorgzame broeder
De levenswijze van de broeders was soms hard. Weinig bestand tegen de kou en het ruwe weer, werden sommigen ziek op hun prediktochten. Op het kapittel vroegen ze aan Franciscus wat ze dan moesten doen. Na onderling overleg gaf Franciscus hun toen deze raad die hij in de regel liet opnemen: ‘Als een van de broeders ziek wordt, moeten de andere broeders hem verzorgen zoals zij zelf verzorgd zouden willen worden’ (2RegMB 6,7-9).
Hij had hen op het hart gedrukt dat ze elkaar als huisgenoten moesten bejegenen, overal waar ze elkaar tegenkwamen. Hij had het met zijn vader anders meegemaakt. Die had hem niet begrepen in zijn levenswijze en wilde hem forceren, maar dat lukte niet. Zijn moeder was hem genegen en behandelde hem op een zachtmoedige en vredevolle manier.
Hij herinnerde zich de handelwijze van zijn moeder in die moeilijke tijd. Daarom zei hij aan zijn broeders: ‘De een mag gerust aan de ander zijn nood bekend maken. Een moeder draagt zorg voor haar kinderen. Zo moeten jullie voor elkaar nog meer zorg dragen, omdat jullie geestelijke broeders van elkaar zijn. Wees voor elkaar als goede en liefdevolle huisgenoten’.
Graag vertelde hij hen hoe het was gegaan, toen hij voor de eerste keer een melaatse had ontmoet. Dat was nog in de tijd dat hij zoekend was en niet wist wat hij met zijn leven aan moest. Hij had al vurig gebeden in het kerkje van San Damiano, maar er daagde geen licht. Toen gebeurde het.
In de buurt van Assisi kwam hij een melaatse tegen. Waarschijnlijk kwam hij uit de leprozerij van San Lazzaro, waar hij levenslang, tot aan zijn dood, in quarantaine, afgesloten was van de bewoonde wereld, een levende dode. Franciscus begreep zelf niet hoe het gebeurde, maar hij ging recht op de melaatse af, gaf hem wat geld en kuste zijn hand. Ineens vloeide er een intense zoetheid door zijn lijf. De melaatse bracht de ommekeer. Voortaan zou hij hen als zijn broeders beschouwen. Wat bitter was, werd zoet (Testament).
Een meelevende broeder
In de kapittelbijeenkomsten moest Franciscus constateren dat zijn broeders zwakke mensen waren. Niets menselijks was hen vreemd. Zo hoorde hij verhalen uit landen buiten Umbrië, over heersers die hun grootheid en macht toonden. De mensen voelden zich klein en weerloos tegenover hen. Hun leven was vaak broos en kwetsbaar, en door zonden geschonden en belast. En wanneer de broeders geconfronteerd werden met de zwakheden van hun naasten, hoe moeten ze dan reageren?
Daarop had Franciscus een kort en kernachtig antwoord: ‘Je bent een gezegende broeder, wanneer je je medemens in al zijn broosheid draagt zoals jij door hem gedragen wilt worden, als jij in een zelfde situatie verkeert’ (Wijsheidsspreuk 18). De broeders proefden in die woorden mildheid en wijsheid. Voor Franciscus was zwakheid en ontoereikendheid van de ander geen reden om te berispen of zich te ergeren. In het meeleven schuilt een draagkracht die kwetsuren aanvaardt en daardoor dragelijk maakt.
Een broeder van vrede
Franciscus moet indruk gemaakt hebben met zijn evangelische vredegroet: ‘De Heer geve u vrede’. Van zijn broeders vraagt hij dat ze deze vredewens zouden uitspreken bij wijze van begroeting en dat zij zich als vredelievende en vredevolle mensen zouden gedragen. Maar waaraan kan de broeder weten of hij inderdaad een vredelievende broeder is en dat het niet blijft bij een vredegroet?
Wanneer ben je zelf een mens van vrede? Voor Franciscus is er maar één criterium: als je de vrede in je hart bewaart in kritieke omstandigheden. Het gaat om het verduren en verdragen in geduld en nederigheid van al wat tot frustratie leidt in je leven (Wijsheidsspreuk 13). Dit verduren omvat je hele persoon, je gemoed en je lichamelijke gesteltenis. Zo’n vrede kan de wereld je niet geven, naar het woord van Jezus. Een broeder kan die vrede niet zelf bemachtigen. Ze wordt hem gegeven ‘omwille van de liefde van onze Heer Jezus’.
Dit vredesprogramma van Franciscus is meer dan alleen een woord van vrede spreken. Het houdt allereerst in dat men zelf tot vrede is gekomen. Pas dan zal de vredesboodschap geen loos bericht zijn, maar een werkelijke oproep vanuit een eigen beleving en innerlijke gesteltenis. Franciscus had begrepen dat de echte vrede ontspringt aan een gelouterd hart dat de vuurproef van de beproeving heeft doorstaan. Iemand wiens hart gelouterd is, mag naar waarheid zeggen en schrijven: ‘Vrede en alle goeds’.
Tot slot
In de slotbladzijde van het boekje ‘De Nacht van de Poverello’ (p.96) verwoordt Eloi Leclerc de opdracht die Franciscus zijn broeders geeft om mensen van het evangelie te zijn: ‘De Heer heeft ons gezonden om mensen het Evangelie te brengen. Dat is hem zeggen: ook van jou houdt God. Dat is hem de goede boodschap melden. Je kan het niet zonder hem je vriendschap aan te bieden: een werkelijke en belangeloze vriendschap zonder neerbuigende vriendelijkheid. Onze vriendschap verwachten zij, een vriendschap die hun laat aanvoelen dat God van hen houdt en dat Jezus Christus hen verlost heeft’.
Een broeder van Franciscus is een broeder die zorg draagt voor wie hem is toevertrouwd, die een meevoelend hart heeft en leeft vanuit een innerlijke vrede. Zo’n broeder is een verhelderend licht in donkere dagen van quarantaine en crisis.
Klaas Blijlevens