Riccerius, de broeder die niet zoveel van zichzelf hield

Dit verhaal uit het eerste Heiligenleven van Franciscus van Assisi getuigt over Franciscus' liefde voor zijn broeders. Ook als ze zichzelf niet zo graag zagen en bang waren door hem afgewezen te worden ...
Om te bewijzen dat Franciscus de hartsgeheimen van zijn broeders doorgrondde, zal ik een voorbeeld aanhalen waarover geen twijfel kan bestaan en dat representatief is voor de vele ervaringen die vele broeders dikwijls hebben meegemaakt.
Onder de broeders was een zekere Riccerius, edel van afkomst maar nog edeler door zijn deugdzame levenswijze. Hij had God lief maar van zichzelf moest hij niet zoveel hebben. Door zijn vrome gezindheid en uit volle overtuiging voelde hij een sterke aandrang de gunst van Franciscus te verwerven en te behouden. Maar, hij was erg bang dat Franciscus vanwege een of andere onuitgesproken antipathie niet zo veel met hem ophad en hem daarom de gunst van zijn genegenheid zou weigeren.
Omdat hij een godvrezend mens was, dacht hij dat iedereen die door Franciscus bemind werd, het ook waard was de gunst van God te verdienen. En omgekeerd, zo redeneerde hij verder, zou iedereen tegenover wie Franciscus zich niet welwillend en vriendelijk toonde, zich de woede van de opperste Rechter op de hals halen. Daar was de broeder over aan het piekeren en dat hield hij zichzelf voortdurend in alle stilte voor, zonder het ook maar aan iemand te laten merken.
Op een dag was die broeder weer eens helemaal van zijn stuk gebracht door zijn gepieker. Toevallig kwam hij op de plaats waar Franciscus in zijn cel aan het bidden was. De heilige Gods merkte dat hij in zijn buurt kwam en begreep spontaan wat hem zo bezighield. Hij riep hem onmiddellijk bij zich en zei tegen hem: “Je moet je niet door verleiding in de war laten brengen, mijn zoon, en je dagen niet door gepieker laten verzuren, want je bent mij zeer dierbaar. En je moet je goed realiseren dat je tot mijn beste vrienden hoort, en dat je mijn liefde en vriendschap zeker waard bent. Kom gerust bij mij binnen als je daar zin in hebt, en neem dan geen blad voor de mond, want wij zijn echte vrienden”.
Broeder Ricerius was stomverbaasd en kreeg nog meer respect voor Franciscus. En hoe meer hij bij Franciscus in de gunst kwam, des te meer vertrouwen begon hij te krijgen in Gods barmhartigheid.
Uit: Het eerste heiligenleven van Thomas van Celano, 49.
Om te bewijzen dat Franciscus de hartsgeheimen van zijn broeders doorgrondde, zal ik een voorbeeld aanhalen waarover geen twijfel kan bestaan en dat representatief is voor de vele ervaringen die vele broeders dikwijls hebben meegemaakt.
Onder de broeders was een zekere Riccerius, edel van afkomst maar nog edeler door zijn deugdzame levenswijze. Hij had God lief maar van zichzelf moest hij niet zoveel hebben. Door zijn vrome gezindheid en uit volle overtuiging voelde hij een sterke aandrang de gunst van Franciscus te verwerven en te behouden. Maar, hij was erg bang dat Franciscus vanwege een of andere onuitgesproken antipathie niet zo veel met hem ophad en hem daarom de gunst van zijn genegenheid zou weigeren.
Omdat hij een godvrezend mens was, dacht hij dat iedereen die door Franciscus bemind werd, het ook waard was de gunst van God te verdienen. En omgekeerd, zo redeneerde hij verder, zou iedereen tegenover wie Franciscus zich niet welwillend en vriendelijk toonde, zich de woede van de opperste Rechter op de hals halen. Daar was de broeder over aan het piekeren en dat hield hij zichzelf voortdurend in alle stilte voor, zonder het ook maar aan iemand te laten merken.
Op een dag was die broeder weer eens helemaal van zijn stuk gebracht door zijn gepieker. Toevallig kwam hij op de plaats waar Franciscus in zijn cel aan het bidden was. De heilige Gods merkte dat hij in zijn buurt kwam en begreep spontaan wat hem zo bezighield. Hij riep hem onmiddellijk bij zich en zei tegen hem: “Je moet je niet door verleiding in de war laten brengen, mijn zoon, en je dagen niet door gepieker laten verzuren, want je bent mij zeer dierbaar. En je moet je goed realiseren dat je tot mijn beste vrienden hoort, en dat je mijn liefde en vriendschap zeker waard bent. Kom gerust bij mij binnen als je daar zin in hebt, en neem dan geen blad voor de mond, want wij zijn echte vrienden”.
Broeder Ricerius was stomverbaasd en kreeg nog meer respect voor Franciscus. En hoe meer hij bij Franciscus in de gunst kwam, des te meer vertrouwen begon hij te krijgen in Gods barmhartigheid.
Uit: Het eerste heiligenleven van Thomas van Celano, 49.